Eigen leger
Tijdens de oorlog worden in Suriname en op de Antillen en Aruba voor het eerst dienstplichtigen opgeroepen om te dienen in een eigen leger, de Schutterij. De schutters moeten patrouilleren, schuilplaatsen bouwen, op de luchtbeschermings-maatregelen toezien en afweergeschut bedienen.
Binnen de Schutterij zijn er ook vrijwillige hulpdiensten: de Burgerwacht op de Antillen en Aruba, en het korps Stad- en Landwachten in Suriname. Vrouwen hebben aparte vrijwilligers-korpsen.
Dienstplicht ingevoerd
In 1939 wordt op de Antillen de dienstplicht ingevoerd voor alle Antilliaanse jongens tussen de 18 en 20 jaar. Na de Duitse inval in Nederland in mei 1940 zijn Suriname en de Antillen in oorlog met Duitsland. De olieraffinaderijen en bauxietmijnen kunnen worden aangevallen. Uitbreiding van de lokale landmacht is hard nodig.
Omdat er te weinig vrijwillige aanmeldingen zijn, wordt in 1942 in Suriname ook de dienstplicht ingevoerd. Alle mannen van 18 tot 43 jaar worden opgeroepen voor de Schutterij. Niet iedereen komt opdagen en ruim dertig procent wordt afgekeurd.
‘Ik heb oproepkaarten voor dienstplichtigen huis aan huis bezorgd, want niet iedereen wilde in het leger gaan. Ze waren bang om te worden doodgeschoten. We hadden hier geen oorlog, al was het mogelijk dat er bommen zouden vallen. Bovendien vonden veel jonge mannen beter betaald werk bij de Amerikaanse legerkampen.’
Esseline Bolwerk
Schutterij
In mei 1940 wordt in Suriname de Schutterij, een leger van slechts 180 soldaten, gemobiliseerd. Nederland voegt daar zo’n 200 soldaten van het KNIL (het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger) aan toe. Op de Antillen is het niet veel beter gesteld.
Gunners
‘Er werd gevaren in konvooien van 100 tot 150 schepen. Deze konvooien werden constant door Duitse duikboten bedreigd. Via onze radar werden we gewaarschuwd als er duikboten in de buurt waren. We wierpen regelmatig dieptebommen en vuurden met onze kanonnen zodra we zelfs maar een schaduw zagen. Gedurende de hele reis leefde je in een opgewonden toestand.’
Jacques Lemmer
Bijna 200 schutters melden zich vrijwillig aan om te worden ingezet als 'gunners'. Zij bedienen het afweergeschut op marineschepen of op de koopvaardijschepen, die olie, bauxiet, voedsel en wapens vervoeren van de Verenigde Staten via Groenland naar Europa.
Samenwerking
De Surinaamse en Antilliaanse schutters werken nauw samen met Amerikaanse militairen. De Schutterij is gemobiliseerd om het land te verdedigen, maar ook om een tegenwicht te kunnen bieden aan de Amerikaanse troepen.
Amerikaanse eigendunk en verwondering
De Amerikanen hebben over het algemeen geen hoge dunk van ‘native Dutch military forces’. De Amerikanen verwonderen zich over de vermenging van de verschillende rassen in de Schutterij. In het Amerikaanse leger zijn gekleurde en blanke soldaten strikt gescheiden.
'Iedereen deed z'n best om onder de dienstplicht vandaan te komen, maar dienstplicht heeft wel meer gelijkheid gebracht: blanke protestanten, blanke steenrijke Joden, negers die altijd geleerd hadden nederig te zijn en op te kijken tegen de blanken, het maakte niet uit: wie in 1920 geboren was werd opgeroepen.
Dat die blanke jongens hetzelfde moesten doen als die zwarte jongens gaf de negers meer zelfvertrouwen. Ze merkten dat ze veel dingen beter konden, zoals marcheren en schieten. En ze merkten dat die blanke jongens ook op hun kop kregen van de Nederlandse sergeant. Dat vonden de negers schitterend!’
Jules de Palm
‘In februari 1943 werd ik goedgekeurd als militair, ik was toen 20 jaar. Het hele leger stond onder leiding van witte Nederlanders. We werden niet goed door hen behandeld. Surinamers konden nauwelijks promotie maken, maar Nederlanders van de Prinses Irene Brigade wel. Dat stak natuurlijk. Bovendien verdienden we maar 4,20 per week. We zongen vaak liederen om onze onvrede te uiten.’
Carel Weinchard
Vrijwilligers
In Suriname doet de marine in 1943 een wervingspoging door strooibiljetten vanuit de ‘blimp’ (een soort zeppelin) over Paramaribo te werpen. De actie heeft weinig resultaat. Enkele tientallen Surinamers, Antillianen en Arubanen vechten in Europa. Honderden vertrekken in 1944 per schip naar Australië om in Nederlands-Indië te vechten tegen de Japanners.
Inzet in Europa
‘Wij zaten midden in het vuur en aan beide zijden vielen talrijke doden. Het was in die periode telkens vechten, doorstoten en weer vechten. Wij hebben bijna een jaar lang constant moeten vechten voordat we de Duitsers uit Frankrijk en Nederland hadden verdreven.’
Willy Wooter
Een groep van zo’n vijftien Surinaamse vrijwilligers neemt als lid van de Prinses Irene Brigade deel aan de bevrijding van Europa. Ze vertrekken eind 1941 naar Canada en Engeland voor een militaire training. De vijftien Surinamers komen bij de 21 ste Legerdivisie van de Britse strijdkrachten terecht. Zij vechten vanaf augustus 1944 tegen de Duitsers in Noord-Frankrijk, België en Nederland.
William Watson
‘Toen Amsterdam bevrijd was en onze unit binnenreed, schrok ik van de ellende. De gebouwen waren niet zozeer beschadigd, maar de Amsterdammers waren er slecht aan toe. De mensen zagen er mager, bleek en ziek uit en waren sjofel gekleed.’
Inzet in Nederlands-Indië
‘Op 1 mei 1944 vertrokken wij als vrijwilligers naar Australië. Mij was gezegd dat ik zou kunnen worden opgeleid tot piloot. Dat was mijn doel. Al snel werd duidelijk dat de koloniale Nederlanders een onderscheid maakten tussen Nederlanders en kleurlingen. Met mijn diploma had ik best de capaciteiten, maar ik mocht als zwarte geen piloot worden, al konden ze dat natuurlijk niet hardop zeggen.’
George Spong
De meeste vrijwilligers uit de Nederlandse koloniën in de West worden ingezet om vanuit Australië de Japanners te verslaan.
Gemengde gevoelens
Sommige Surinaamse vrijwilligers krijgen al snel gemengde gevoelens over hun uitzending overzee. Bij de rekrutering hadden ze te horen gekregen dat ze ver van het front dienst zouden doen en dat er mogelijkheden waren voor een goede militaire opleiding. Ze worden echter ingedeeld bij de Australische fronttroepen en de carrièremogelijkheden zijn gering.
In september 1944 sneuvelen negen Surinaamse militairen omdat een Japans vrachtschip met geallieerde krijgsgevangenen in de buurt van Sumatra wordt getorpedeerd. Daarnaast vechten Surinaamse militairen mee bij de herovering van Tarakan en van Balikpapan.
Op Nieuw-Guinea voeren Surinaamse soldaten zogenaamde ‘mopping-up’-operaties uit, waarbij achtergebleven Japanners in het gebied worden opgespoord.
Wervingsactie
Hugo Pos werft tevergeefs 500 vrijwilligers
De Joodse Surinamer Hugo Pos vertelt in 1941 in Paramaribo over zijn ontsnapping uit Nederland. In een gloedvol betoog roept hij het publiek op zich aan te melden voor de Prinses Irene Brigade om te helpen bij de bevrijding van Nederland. Vijfhonderd vrijwilligers melden zich aan! Pos laat dit weten aan de Nederlandse regering in Londen, maar krijgt geen reactie.
Pas veel later komt Pos erachter waarom hij en de vijfhonderd mannen niets hoorden. De minister van Oorlog was bang dat de zwarte Surinamers aanstoot zouden geven aan de blanke vrijwilligers en dienstplichtigen uit Zuid-Afrika in dit leger. In 1944 worden er alsnog vrijwilligers opgeroepen voor de bevrijding van Nederlands-Indië.
Inzet overzee
In september 1943 verklaren de Amerikanen het Caribische gebied vrij van oorlogsgevaar.
In de veilige en militair overbezette koloniën maakt het Nederlandse bestuur plannen om de troepen in te zetten voor de bevrijding van Europa en Nederlands-Indië.
Burgerwacht
Naast de Schutterij bestaan er verschillende vrijwillige hulpdiensten. Op Aruba en Curacao is er een Burgerwacht die politietaken uitvoert en een luchtbeschermingsdienst heeft. De Burgerwacht is ook belast met de bewaking van de talloze buitenbaaien.
Korps Stads- en Landwachten
Voor het bewaken van de grens bij het Duitsgezinde Frans-Gyuana en allerlei ondersteunende taken wordt in 1942 het Korps Stads- en Landwachten in het leven geroepen, een vrijwillige hulpdienst van de Schutterij.
De telegraaf- en telefoondienst wordt ook gemilitariseerd. De telegrafisten en centralisten zijn opeens een onderdeel van de Stads- en Landwachten. Hetzelfde geldt voor de artsen van de geneeskundige dienst. Alle medewerkers krijgen een militaire rang.
Vrouwenkorps
‘Ik hoorde van mijn moeder dat men vrouwen opriep. Ik ben gaan solliciteren en werd goedgekeurd. Ik mocht kiezen tussen schoonmaakster, chauffeuse, magazijnmedewerkster of telefoniste. Ik koos voor chauffeuse en kreeg rijlessen. Voordat we achter het stuur gingen zitten moesten we de motor van binnen en buiten kennen. Het werk betaalde goed. Toch was er geen stormloop van vrouwen die zich aanmeldden. Ik denk dat men moeite had met de tucht.’
Esseline Bolwerk
Vrouwenafdeling in Korps Stads- en Landwachten
Binnen het Korps Stads- en Landwachten wordt een speciale vrouwenafdeling opgericht, het Vrouwelijk Vrijwilligers Hulpkorps. Omdat vanaf 1942 alle mannen van 18 tot 43 jaar worden opgeleid voor gevechtsdoeleinden, nemen de vrouwelijke hulpkrachten veel taken over.
Sommigen werken op het kantoor van de havendienst, anderen voor het tropenvervoer, de telefoondienst of het magazijn. Omdat het korps deel uitmaakt van de Schutterij leren de vrouwen ook schieten en exerceren.
Prettige tijd
Veel vrouwelijke vrijwilligers ervaren hun militaire dienst als een prettige tijd. Er heerst onderlinge saamhorigheid en de inkomsten zijn beter dan in de niet-militaire sectoren.