Afschaffers en verdedigers
Lange tijd spreken alleen individuele stemmen zich uit tegen slavernij. Dat verandert eind 18de eeuw. Door de ideeën van de Verlichting strijden steeds meer burgers voor democratie en gelijkheid. Voor het eerst wordt er ook politiek gepleit voor afschaffing van slavernij. Maar voor de meeste verlichtingsdenkers gelden vrijheid en gelijkheid alleen voor witte mannen.
Rond 1840 komt het anti-slavernijdebat opnieuw op gang door verbetering van de nieuwsvoorzieningen en invloed van Britse abolitionisten. Zij inspireren liberalen en mensen van de protestants-christelijke Réveil-beweging, die zich onder meer richten op christelijke naastenliefde. Slavernij was eeuwenlang op basis van de Bijbel verdedigd, maar nu wordt het vanuit christelijke overtuiging ook bestreden.
Verdedigers
Goddelijke goedkeuring en behoud van de koloniën
De Amsterdamse zijdekoopman Abraham Barrau houdt in 1790 een uitvoerig betoog vóór slavernij. Slavenhandelaren zouden de Afrikanen door “hen te koopen en verkoopen, geen onrecht, maar (…) dikwijls een (…) dienst” bewijzen. Zij zouden het in Suriname vaak zelfs beter hebben dan veel Amsterdamse dienstbodes, zegt hij.
Zoals de meesten mensen in die tijd ziet Barrau het als een ‘van God gegeven orde’ dat er verschillende rangen en standen zijn. Slavernij bestaat al zo lang, dat het ook wel Goddelijke goedkeuring moet hebben. Bovendien komt slavernij in de Bijbel voor. En via slavernij kan het christendom aan “zo veele duizende ongelukkige en verblindde Heidenen” bijgebracht worden.
Tot slot denkt Barrau dat slavernij essentieel is voor behoud van de koloniën: “die handel kan, mag, en moet gedoogd worden”, omdat anders de koloniën “in zeer weinig jaaren geruïneerd zouden zijn...”
Afrikanen zijn niet klaar voor de vrijheid
Als resultaat van het streven naar meer gelijkheid, zijn er in 1796 in Nederland voor het eerst nationale verkiezingen. Eén van de gekozen parlementariërs, Pieter Vreede, wil in de nieuwe grondwet een totaal verbod op slavernij en slavenhandel. Maar de meeste parlementariërs willen er niets van weten. De belangrijke politicus Rutger Jan Schimmelpenninck vindt afschaffing een te groot risico. Het zou tot een opstand zoals in Saint-Domingue (nu Haïti) kunnen leiden en dat zou het eind van de koloniën betekenen.
De meeste parlementariërs geloven dat Afrikanen nog niet klaar zijn voor vrijheid. Zij vinden dat witte Europeanen bovenaan in de beschaving staan. Dat is gebaseerd op racistische theorieën. De hersencapaciteit van Afrikanen zou bijvoorbeeld kleiner zijn dan die van Europeanen. Hoewel onderzoekers dat eind 18de eeuw hadden weerlegd, blijft het gangbare idee dat Afrikanen nog lang niet toe zijn aan een gelijke positie.
Er komt niets over de afschaffing van slavernij in de koloniën in de grondwet.
Afschaffers
1615
In het populaire toneelstuk Moortje van de beroemde schrijver Bredero noemt een hoofdpersoon slavernij een “onmenschelyck ghebruyck!!” Hij noemt ook de rol van Amsterdammers: “Hier zynder oock in stadt, die sulcken handel dryven.”
1790
Betje Wolff vertaalt een boek van de Zwitserse Benjamin-Sigismond Frossard: De zaak der negerslaven, en der inwooneren van Guinéa. Het is een aanklacht tegen slavernij.
1791-1792
Elisabeth Maria Post schrijft de roman Reinhart waarin slavernij ter discussie wordt gesteld.
1794
Louise van Ommeren-Hengevelt uit haar anti-slavernij standpunt in borduurwerk.
1840-1841
Elizabeth Fry en enkele andere Britse abolitionisten van het christelijke genootschap De Quakers bezoeken Nederland.
1842
Marten Douwes Teenstra schrijft in een boek over slavernij in Suriname: “…de slavenhandel en slavernij zijn in den hoogsten graad te verfoeijen.”
1844
Jan Ackersdijck en andere abolitionisten richten een anti-slavernij tijdschrift op.
1853
De 17-jarige Frits Moquette richt het Jongelings Genootschap ter Afschaffing der Slavernij op. Hij ziet slavernij als staatkundige fout, een belediging voor de mensheid en een zonde voor God.
Gedicht
Frits voelt zich verbonden met Suriname, ook al heeft hij het land nooit bezocht. Hij schrijft:
“Oh Suriname land der schoonheid.”
(…)
“Daar rust een veel-geliefde Vader,
Daar viel hij offer aan den dood
O Suriname, ’t brengt me U nader
Nu hij daar sluimert in Uw schoot”
1853
Nicolaas Beets schrijft ‘Een lied om bevrijding’: “Laat de ketens vallen! Breekt, verbreek het juk! Vrijheid is voor alles, Noodig tot geluk.”
1855
Anna Bergendahl richt het ‘Dames-Comité ter Bevordering van de Evangelieverkondiging en de Afschaffing der Slavernij in Suriname’ op. Ze bidden met elkaar voor afschaffing en verkopen handwerken om tot slaaf gemaakte mensen vrij te kopen.
Overige afschaffers
Filosoof Franciscus van den Enden pleit voor een nieuwe kolonie zonder slavernij.
Nicolaas Simon van Winter schrijft het toneelstuk Monzongo of de Koninklijke slaaf als reactie op de grote slavenopstand in de Nederlandse kolonie Berbice. In het voorwoord staat dat hij de “onbetaamlykheid der slavernye” wil overbrengen.
Predikant Jan Konijnenburg vindt dat slavernij ingaat tegen Gods wil en tegen het ‘natuurrecht’ op vrijheid. Ook goede behandeling van tot slaaf gemaakte mensen maakt het “schreeuwendst onrecht” van de verloren vrijheid niet goed, vindt hij.
Johannes Kisselius vertaalt een Frans toneelstuk over de slavenopstand op Haïti. Het wordt nooit opgevoerd in Nederland, omdat het te controversieel is.
Koning Willem II krijgt drie petities voor afschaffing van slavernij: van Rotterdamse vrouwen, van liberalen en vanuit de Réveil-beweging. De koning vraagt de abolitionisten af te wachten en voorlopig geen actie te voeren, waar ze gehoor aan geven.
Jan Ackersdijck en andere abolitionisten richten een anti-slavernij tijdschrift op.
Uncle Tom’s Cabin (1852) van Harriet Beecher Stowe verschijnt in het Nederlands
De Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing der Slavernij (NMBAS) wordt opgericht in 1842, maar is actief vanaf 1853. Alleen mannen mogen lid worden. Ze geven brochures uit, organiseren bijeenkomsten en sturen petities naar het parlement. De 700 leden zijn gematigd; massale acties vinden ze onfatsoenlijk.
Julien Wolbers vindt de NMBAS te gematigd en zoekt aansluiting bij het Jongelings Genootschap van Frits Moquette. Hij vindt dat christen zijn en slaven houden niet samen gaan. Hij haalt de Bijbeltekst aan dat je anderen moet behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden.
Er komt een staatscommissie die in opdracht van de koning moet onderzoeken of, hoe en wanneer de slavernij moet worden afgeschaft.
De liberale parlementariër Wolter Robert van Hoëvell richt een boek aan de staatscommissie die de mogelijke afschaffing van slavernij onderzoekt. Hij noemt slavernij een ‘nationale zonde’.
733 Amsterdamse vrouwen uit de arbeidersklasse bieden een petitie aan de koning aan: “door alles wat in de laatste tijden van den toestand der slaven (…) is bekend geworden (…) is het gemoed der ondergeteekenden zoodanig geschokt (…), dat zij niet langer (…) kunnen wederstaan, om zich regtstreeks tot Uwe Majesteit te wenden met de dringende bede, om aan dien staat van zaken spoedig een einde te maken.”
Het rapport van de staatscommissie verschijnt met het advies slavernij af te schaffen en over te gaan op betaalde arbeid om de Surinaamse plantages te kunnen behouden.
Verschillende groepen blijven zich tot de afschaffing in 1863 inzetten voor het einde van slavernij met brochures, petities en toespraken.
Wetsontwerp
Negerhut van oom Tom
De koninklijke slaaf