De mensen achter El Pintor
El Pintor was een creatie van Jaap Kloots en Galinka Ehrenfest. Vanaf 1941 publiceerden zij kinderenboeken en -spellen onder de schuilnaam ‘El Pintor’, omdat zij vervolgd werden vanwege hun Joodse afkomst.
Galinka was het creatieve brein en Jaap het organisatietalent. Ze kregen het voor elkaar om sommige titels in een oplage van tienduizenden te drukken, ondanks anti-Joodse maatregelen. Met een deel van de opbrengst hielpen Jaap en Galinka onderduikers.
Jaap Kloots
Jacob (Jaap) Kloot (1916-1943), die zichzelf Kloots noemde, kwam uit een groot Joods gezin uit Amsterdam. Zijn vader was koopman en controleur in de groentehandel. Jaap was creatief en ging studeren aan de Nieuwe Kunstschool in Amsterdam, opgericht in 1933 door de schilders Paul Citroen en Charles Roelofsz. Hij volgde lessen bij Paul Citroen op de afdeling ‘schilderen en tekenen’. Omdat hij ondernemend was en organisatietalent had, werd hij vanaf 1936 – als bijbaan – verantwoordelijk voor het secretariaat van de Nieuwe Kunstschool.
Jaap aan het werk in de Nieuwe Kunstschool
Galinka Ehrenfest
Galinka Ehrenfest (1910-1979) was de dochter van de Joodse natuurkundige Paul Ehrenfest uit Oostenrijk en de Russische wiskundige Tatiana Afanassjewa. Als jong meisje kwam ze naar Nederland, omdat haar vader hoogleraar werd aan de Universiteit Leiden. Ze woonden daar in de Witte Rozenstraat in een huis ontworpen door haar moeder. Van jongs af aan kon Galinka goed tekenen. Ze had interesse voor kunst, kinderen en voor educatie. Met een beurs kon zij in 1932 een opleiding volgen aan een kunstschool in Los Angeles.
Galinka aan het spelen
Verliefd
Terug in Nederland ontmoette Galinka in 1934 Paul Citroen bij een tentoonstelling van de Nieuwe Kunstschool. Galinka werd vooral geraakt door de tekeningen van Jaap. Zij ging net als Jaap lessen volgen bij Paul Citroen aan de Nieuwe Kunstschool. Jaap en Galinka raakten allebei goed bevriend met Paul Citroen en zijn gezin. Galinka en Jaap werden verliefd.
Getrouwd
Corunda
Jaap en Galinka waren samen eigenaar van ‘Handelsonderneming Corunda’ gevestigd aan de Keizersgracht 153 in Amsterdam. Ze maakten boeken en spellen waarmee zij de fantasie van kinderen prikkelden, kinderen stimuleerden om zelf dingen te maken en onbekende werelden voor ze openden. Vanwege hun Joodse afkomst konden zij niet onder hun eigen naam werken. Hun publicaties gaven ze uit onder de schuilnaam ‘El Pintor’, Spaans voor ‘De schilder’. Een deel van de El Pintor-boeken werd uitgegeven door Corunda, maar niet allemaal. Corunda gaf ook boeken van anderen uit en het bedrijf maakte ook andere producten, zoals tassen en stoffen.
Onderduikhulp
Bevriende kunstenaars en schrijvers werkten mee aan uitgaven van El Pintor en andere publicaties uitgegeven door Corunda, zoals Jef Last, Godfried Bomans, Manuel van Loggem en Hans Wolf. In de kunstenaarskringen waarin Jaap en Galinka zich bevonden deden relatief veel mensen verzetswerk. Veel grafische vormgevers en drukkers maakten valse papieren. Jaap en Galinka gingen vooral onderduikplekken regelen. Onderduiken kostte geld. Vaak moest er betaald worden voor een plek en dan waren er nog kleding, voedsel en distributiebonnen nodig. Jaap en Galinka gebruikten hiervoor een deel van de opbrengsten van Corunda.
Moeilijkheden
Op 12 maart 1941 werd aangekondigd dat Joodse bedrijven onder het gezag van een Verwalter (bewindvoerder) kwamen te staan. Ook Corunda kreeg een bewindvoerder. Galinka en Jaap bleven op de achtergrond wel betrokken bij het bedrijf en konden boeken en spellen blijven maken. Maar het was vaak lastig om hun eigen belangen te kunnen verdedigen, zoals blijkt een uit briefje uit 1946:
‘Aan “L.S” namens “Handelsonderneming Corunda”
Tijdens de bezettingsjaren moest El Pintor onderduiken, terwijl zijn belangen werden waargenomen door stroomannen. Het bleek niet steeds mogelijk de zaken geheel in het belang van El Pintor te doen behartigen.’
El Pintor
Galinka was het creatieve brein achter El Pintor en Jaap het organisatietalent, maar veel van de publicaties waren echt gezamenlijke creaties. Jaap kwam bijvoorbeeld op het idee om kinderen zelf in schilderijtjes composities te laten maken, wat Galinka uitwerkte en verbeterde. In 1943 schreef Galinka een brief aan haar moeder:
‘We hebben weer iets nieuws onder handen. Maar dat wordt prachtig! (…) Met Jaap heb ik er in een avond een inleiding op rijm voor gemaakt.’
Dat ging over “Een luchtige les”, waar ze het omslag al voor getekend had. Het zou een van de laatste gezamenlijke ideeën van Jaap en Galinka zijn. Later dat jaar werd Jaap opgepakt en vermoord in Sobibor. Het boekje zelf zou nooit meer worden afgemaakt.
Omslag voor "Een luchtige les"
Arrestatie en deportatie Jaap
In de loop van de oorlog verbleven Jaap en Galinka steeds op verschillende plekken. Soms sliepen ze in het kantoor van Corunda aan de Keizersgracht in Amsterdam, soms in Leiden bij de moeder van Galinka aan de Witte Rozenstraat. Maar in ieder geval nooit op het adres waar ze ingeschreven stonden in Amsterdam. Ze weigerden een Jodenster te dragen. Toch werd Jaap op 30 mei 1943 in Leiden opgepakt door een Nederlandse politieagent. Via doorgangskamp Westerbork werd hij gedeporteerd naar Sobibor samen met een deel van zijn familie. Op 2 juli 1943 werd hij in Sobibor vermoord, hij was toen 26 jaar oud.
Arrestatie en vrijlating Galinka
Na de arrestatie van Jaap werd ook Galinka gezocht. Ze was zwanger van Jaap toen ze op 19 juni 1943 werd opgepakt en naar de gevangenis van Den Bosch werd overgebracht. Hoogzwanger werd ze daar een week lang verhoord. De SS Hauptsturmführer in Den Bosch, Benno Samel, besloot haar te helpen, zoals hij ook anderen geholpen had. Hij gaf tijdens haar verhoor stiekem aanwijzingen, zodat ze wist wat ze wel en niet moest zeggen. Zo hielp hij haar om een geloofwaardig schijnverhaal te vertellen, waardoor ze op 26 juni werd vrijgelaten. Haar kindje werd kort daarna tot haar grote verdriet dood geboren.
Via een advocaat kreeg Galinka het voor elkaar dat zij vanaf 23 september 1943 niet meer ingeschreven stond als Jood. Zij was vanaf dat moment ‘ingevolge Verordening No. 6/1941 niet aanmeldingsplichtig.’ Verordening 6/1941 hield in dat Joden zich moesten laten registreren.
Bewijs van vrijlating Galinka.
Gedicht van Galinka over Jaap, haar gevangenschap en hun dood geboren kindje
Galinka gaat door
‘Wat houdt ze zich dapper en wat is het leven onbeschrijflijk moeilijk voor haar’, schreef Max Kohnstamm, een vriend van Galinka, na een ontmoeting met haar. Met veel pijn en moeite ging Galinka na de deportatie van Jaap door met El Pintor. Omdat ze nu niet meer als Jood stond ingeschreven, kon ze zelf meer op de voorgrond treden. Ze onderhandelde zelf met drukkers over materialen, kleuren en technieken. Maar de zakelijke kant liet ze grotendeels aan anderen over.
Familie
Van de acht kinderen uit het gezin van Jaap overleefden drie zussen de oorlog. Zijn ouders en vier broers en zussen werden net als Jaap vermoord in concentratiekampen. Ook de nichtjes van Jaap en Galinka, met wie zij goed contact hadden en waarvoor ze een onderduikplek hadden geregeld, overleefden de oorlog niet. Frederika (Freke) stuurde op 8 november 1943 nog een brief aan Galinka vanuit Westerbork waarin ze om een pakketje en een mes vroeg. Op 19 november van dat jaar werden Maria (Marietje) en Freke, 10 en 6 jaar oud, in Auschwitz vermoord.
Galinka (midden) met haar nichtjes Marietje en Freke
Bevrijding
Ik heb me nog nooit zo eenzaam gevoeld.
Na de oorlog
Na de oorlog ging Galinka door met het maken van El Pintor-boeken. In mei 1946 omschreef ze in een briefkaart hoe ze naar Den Haag liftte om daar bij een drukker haar ontwerpen op lithografiestenen over te brengen. ‘Waar een wil is, is een weg. Waar een weg is, is een auto!’, schreef ze voortvarend.
Maar zonder Jaap en zijn zakelijk talent lukte het niet om Corunda draaiende te houden. Na de oorlog verscheen nog één nieuw El Pintor-boekje, El Pintor’s dierenparadijs, en enkele herdrukken. Maar Galinka ging wel door als El Pintor. In Leiden richtte ze El Pintor’s werkplaats op en in Rotterdam het Kinderbouwcentrum. Dat laatste was volgens Galinka: ‘Een terrein waarop kinderen kunnen bouwen, maar waar ze ook kunnen afbreken: waar ze hun fantasie tot werkelijkheid kunnen maken: waar ze iets kunnen leren zonder dat het hun door alleswetende “groten” wordt opgelegd en aangepraat.’
Kinderbouwcentrum
El Pintor’s werkplaats
Huizen
Net als haar moeder ontwierp ze ook zelf huizen. Ze hertrouwde in 1949 en kreeg een dochter. In de jaren zeventig bedacht zij de Ooievaarsregeling: een overheidssubsidie voor elk opgroeiend kind en zijn/haar verzorger. Zij hechtte hier veel waarde aan en zag het als onderdeel van het recht dat ieder kind heeft op goede verzorging. De regeling werd nooit ingevoerd. Ze overleed in 1979 in Gronsveld, Limburg, waar ze de laatste twintig jaar van haar leven woonde.