Ga direct naar de hoofdnavigatie Ga naar de hoofdinhoud Ga direct naar de hoofdnavigatie Ga direct naar zoeken

Bij de boeren

Langzaam bijvoeden

Voor sommige kinderen is het pleeggezin al bij vertrek geregeld. Anderen worden na aankomst toegewezen aan of uitgezocht door een pleegfamilie. De magere, ondervoede, vervuilde stadskinderen krijgen vaak meteen een flink bord eten. Eieren met spek, pap van volle melk. Maar hun magen kunnen dat niet meer verdragen en ze moeten ervan overgeven. Langzaam moeten ze worden bijgevoed.

De kinderen worden vaak ondergebracht bij een familie met hetzelfde geloof, maar dat lukt niet altijd. Het is wennen voor een rooms-katholiek kind bij een gereformeerde familie. Nog meer wennen zijn de vreemde gewoontes en het onverstaanbare dialect. Maar de meesten leren het dialect snel, gaan klompen dragen, helpen mee in en om het huis, gaan naar school en maken vriendjes en vriendinnetjes. Sommige kinderen hebben heimwee. Soms worden kinderen gebruikt als hulp in de huishouding of knecht op het land. Contact met de eigen ouders is vrijwel niet mogelijk. Brieven komen zelden aan. Telefoons zijn er nauwelijks en werken vaak niet meer.

Fenna

‘Roze pudding, dat had ik nog nooit gegeten. En sperziebonen, héérlijk!’

'Dit ben ik met mijn broer Alexander en mijn pleegvader en -moeder. Alexander en ik staan op de andere foto voor de boerderij in Neyehorne.'

Fenna, broer en pleegouders.
Frans

Frans

‘Ik zat in het hoekje en mijn pleegzus zat met Mem bij de kachel. Zij zaten met elkaar te kwekken en daar was absoluut geen woord van te verstaan! Maar na drie, vier weken verstond ik het heel goed.’

'Mijn broer Jos en ik schreven brieven naar mijn ouders en af en toe kregen we een brief terug. Die brieven deden er heel lang over. Ook mijn pleegouders schreven brieven aan mijn ouders.'

Jack

‘Mem heeft me trouw verzorgd, ieder half uur lauwe karnemelk, als ik eraan denk... ja, ze heeft mijn leven gered. Het sloeg aan, en ineens kon ik weer voedsel tot me nemen.’ 

'Dit zijn mijn pleegzus Antje en pleegbroer Hans.'

Jack
Jan

Jan

‘In Heerenveen werden aardappelboten gevuld en er rolden dan altijd wel wat aardappelen over straat. Dan gingen wij ermee voetballen. Later dacht je: oooohhh, in Amsterdam snákken ze naar een aardappel, daar véchten ze erom en wij spelen ermee!’ 

'Van mijn pleegmoeder kreeg ik Friese doorlopers. Ik heb er heerlijk op geschaatst met mijn pleegbroertje Piet!'

Nelly

‘De eerste dagen dat ik er was kwamen alle buren kijken hoe mager ik was. Ik moet er wel heel erg uitgezien hebben.’

'Ik zat in Winschoten. Mijn pleegfamilie was hartelijk, maar ze gingen heel anders met elkaar om. Als ze een woordenwisseling hadden, ging dat vaak over in gevecht. Daar moest ik wel aan wennen. Maar ze hebben mij nooit geslagen.'

Nelly
Paul

Paul

‘Ze hebben me heel snel in boerenkleren gezet, met boerenklompen, een boerentrui. En ik heb binnen de kortste keren Fries geleerd. Ik noemde mezelf Pauke Vlietstra, omdat ik er zo graag bij wilde horen. Had ik zelf verzonnen. Ik heb er een paar hele goede vriendjes gemaakt.’ 

‘In het begin lachten ze je uit, om hoe je eruit zag, om hoe je praatte, hoe je gekleed was. Na school pakte ik snel mijn klompen en rende op kousenvoeten naar huis. Dan kwamen de jongens achter me aan en dan stond ik met klompen om me heen te maaien om ze van het lijf te houden. Ik kwam wanhopig bij mijn pleegfamilie. ‘Ah, dat gaat wel over, houdt wel op, flink zijn’, zeiden ze dan.’

Tineke

‘Ik had behoorlijk heimwee, maar daar schoot je toch niks mee op, zo nuchter was je dan ook wel weer. Het duurde lang, het duurde vreselijk lang.’ 

'Mijn pleegouders hadden liever een jongetje gehad. Kortgeleden was hun eigen zoon overleden. Ik mocht niet met zijn speelgoed spelen. Dat was niet fijn.'

Tineke

Meer artikelen uit dit dossier

Er is veel meer te vertellen over dit onderwerp. Lees snel verder op onderstaande pagina's.