1940-1941: De vervanging van vlees
Nederland voedt zich zelf
Vanaf 1940 wordt de landbouw hervormd. Mensen eten hierdoor minder vlees en vet en meer aardappelen, granen en groenten dan in de jaren dertig. Het dagelijks menu wordt daardoor gezonder. In kookboeken en voorlichtingsfolders is veel aandacht voor koken zonder vlees. De Nederlanders, die gewend zijn aan vette, vleesrijke voeding, ervaren het als een verarming.
Margarine en slaolie worden gemaakt van geïmporteerde noten en zaden. Door de oorlog stopt deze invoer en verdwijnen de producten van tafel. Melk, boter en kaas zijn er aan het begin van de oorlog nog wel. De meeste kippen worden geslacht, waardoor eieren bijna niet meer te koop zijn.
Beschikbaar
Boter, kaas, eieren en vet
- 2/3 van de kaas blijft over
- iets kleinere fles met melk
- flink stuk boter
- margarine verdwijnt
- minder reuzel
- plantaardige olie verdwijnt
- nog 1 ei
Vlees en vis
- klein stuk spek
- nog maar een klein stukje haring
- paling
- mosselen en garnalen
- kip verdwijnt
Aardappelen, granen en peulvruchten
- 4 aardappelen (ongeschild)
- iets meer peulvruchten
- de helft van de rijst
- wit brood wordt bruin brood (6 sneden)
Groente en fruit
- inheems fruit, o.a.: appel, peer
- 2 tomaten
- 4 wortelen
- bloemkool
- 2 uien
Overig
- minder suiker (ongeveer 60% blijft over)
- minder koffie en thee
- koffie- en theesurrogaten verschijnen
- minder specerijen
- minder chocolade
Wat gisteren een gerucht was, is nu waarheid geworden. Ook de aardappel is op de bon.
Voedselbonnen
Iedere legale Nederlander krijgt een persoonlijke kaart om bonnen te kunnen halen. Op de bonnen staat een nummer en wat ermee gekocht kan worden, bijvoorbeeld vlees, boter of brood. In de krant en via affiches wordt bekend gemaakt wanneer welk nummer geldig is. De winkelier moet de bonnen innemen, ordenen, tellen, opplakken en opsturen naar het distributiekantoor. Dat kost veel tijd.
Kaas op de bon
In 1940 gaat kaas op de bon. Belegen kaas van de Nederlandsche Zuivelcentrale mag voor meer geld worden verkocht dan andere kazen. Deze kaas wordt voorzien van een stempel.
Door de slacht van varkens en kippen is er korte tijd veel vlees op de markt, maar daarna verdwijnt het snel uit de winkels. De Duisters nemen visserschepen in beslag en op zee mag bijna niet meer worden gevaren. De haringvangst keldert. Op het IJsselmeer varen juist meer vissers. De prijs van de schaarse vis loopt hoog op.
Verre van koosjer
Onderduikers kunnen geen bonnen halen en boodschappen doen. Het verzet pleegt overvallen op distributiekantoren om aan bonnen te komen en brengt ze naar mensen die onderduikers in huis hebben. Wie zit ondergedoken kan niet kiezen wat hij eet. De Joodse John Blom zit ondergedoken in Limburg, waar hij met de pot mee-eet: “Ook het eten smaakte goed, terwijl het zo totaal anders van aard was dan het eten thuis. Zwaar, vet en veel varkensvlees; dus verre van koosjer.”
Pas op uw bonnen!
De overheid waarschuwt: “Pas op uw bonnen als op uw geld! Bewaar ze daarom op de veiligste plaats, die U bedenken kunt.” Verloren bonnen worden niet vervangen. Het is ook een gedoe om uit te zoeken welke bon wanneer geldig is. Veel mensen maken daarom mappen of doosjes om de bonnen in te bewaren. De veertienjarige Han Gerritse doet dat eind 1940 voor zijn moeder: “Vanavond heb ik van tien luciferdoosjes een kastje gemaakt voor de distributiebonnen.”
Kookboeken
Direct aan het begin van de oorlog verschijnen talloze kookboeken met tips en recepten, vaak afgestemd op de hoeveelheden voedsel die met bonnen te koop zijn. Er staat bijvoorbeeld in hoe men vlees kan vervangen door bonen- of mosselgehakt, of hoe brandstof bespaard wordt door groenten kort te koken of rauw te eten. De kookboeken zijn een groot succes en verkopen goed.
In de rij
De huisvrouw staat vaak in de rij. Eerst om bonnen te halen en vervolgens bij de winkel. Mevrouw Huizinga-Sannes uit Den Haag komt er achter hoe belangrijk op tijd komen is: “ ’s morgens direct na het ontbijt naar de groentehal (…) om daar in de rij te staan. Het bleek dat ik er vroeger moest komen, want toen ik aan de beurt kwam kon ik alleen wat oude raapstelen krijgen.” Later schrijft ze hoe ze een familielid aflost in de rij en uiteindelijk met een volle tas groenten naar huis gaat: “Nu dan voel je je al heel voldaan al heb je er een uur op staan wachten.”
Vleesch is eigenlijk niet meer te krijgen, al krijgen we wel vleeschbonnen. Als een winkel vleesch heeft, staan de menschen in lange rijen buiten te wachten, in felle zon of onder sneeuwjachten.
Aardappelen, granen en peulvruchten
In de jaren dertig importeert Nederland veel tarwe. Met het uitbreken van de oorlog maakt wit tarwebrood plaats voor bruin brood, dat deels bestaat uit rogge en later ook uit erwten- en aardappelmeel.
De overheid spoort de huisvrouw aan om aardappelen korter te koken en niet te schillen. Zo gaat niets van de aardappel verloren, blijven vitamines behouden en bespaart men brandstof.
Groente en fruit
Groenten en fruit zijn nog niet op de bon. Nederland gaat meer groente verbouwen en tegelijkertijd wordt er minder geëxporteerd. Groenten worden daardoor een belangrijk onderdeel van de maaltijd. De soorten groenten blijven hetzelfde als in de jaren dertig: tomaten, komkommer, kool, wortel. Fruit uit Zuid-Europa verdwijnt uit de winkels.
De Voedingsraad probeert verspilling van eten tegen te gaan en adviseert om alles van de groenten te eten, dus ook de bladeren van de radijsjes en bloemkool.
Nederlands-Indië
Na de Duitse bezetting valt de import van koffie, thee, cacao en specerijen als peper, kaneel en nootmuskaat uit Nederlands-Indië weg. Aan het begin van de oorlog zijn er nog wel voorraden, maar al snel komen surrogaten op de markt, oftewel namaak-producten.
De boerderij
“De levering van vee gaat ook steeds maar door. Aan het begin van de oorlog hadden we nog 26 koeien, nu nog maar 13!”, schrijft boerin Willemijn Stuifbergen-Duijn uit Bakkum in 1942. Boeren mogen in de oorlog minder dieren houden en door de distributie mogen zij niets vrij verkopen, al wordt daar wel mee gerommeld: “Je kunt begrijpen dat mensen komen bedelen om een litertje melk. Elke boer verkoopt zo wat, maar het is strafbaar. De fabriek betaalt 10 of 11 cent, smokkel levert 16 tot 20 cent op en een Duitse soldaat geeft grif 30 cent per liter.”
Katten smaken als konijn
“Het smaakt minstens zoo goed als konijn”, beweert een kattenvanger in 1942 tegen een politie-inspecteur in Amsterdam. Het kattenvlees wordt voor veel geld op de zwarte markt verkocht, meestal als ‘poulet’, konijn of haas. Loek Spaanderdam uit Voorschoten kan in 1945, tijdens de Hongerwinter, een hapje kat wel waarderen: “Het stukje poot – niet zo heel groot, want er waren velen monden – smaakte zeer voortreffelijk!”
Er wordt geen koffiebon meer uitgegeven waarop koffie is te krijgen; het wordt nu half koffie, half surrogaat of 50 gram thee!!
Smaakt als…
Sommige etenswaren zijn niet meer te koop, omdat ze niet meer geïmporteerd of geproduceerd kunnen worden. Daarom komen er surrogaten, namaakproducten, in de winkel.
Theesurrogaat in de vorm van tabletten van het merk DËTËSurrogaten smaken niet hetzelfde als de echte producten, maar soms valt het mee. De moeder van Han Gerritse uit Woerden heeft kleine ronde tabletjes voor thee gekocht: “Moeder houdt in het geheel niet van surrogaat, maar deze tabletten bevallen buitengewoon goed”, schrijft hij in februari 1941.
Vooral voor producten uit Nederlands-Indië komen surrogaten: koffie, thee, cacao en specerijen als peper, kerrie en nootmuskaat. Maar ook voor jus, mayonaise en suiker verschijnen vervangers. Verschillende koffiefabrikanten brengen hun eigen surrogaat op de markt.
Visserij
Vis is tijdens de oorlog nauwelijks te koop in de winkel. Op zee mag men vanwege de verdedigingslinie de Atlantikwall bijna niet vissen en de bezetter neemt een groot deel van de Nederlandse vissersvloot in beslag. De IJsselmeervisserij zoals op paling neemt wel toe, maar die vis verdwijnt grotendeels naar de zwarte markt.
In de loop van de oorlog komt er meer controle op de zwarte verkoop van vis. Roelof Kingma vaart al sinds zijn negende als visser op het IJsselmeer. Hij krijgt een controleur uit Zuid-Duitsland aan boord. De man weet niets van varen of vissen.
Roelof zorgt ervoor dat de controleur weinig kan uitrichten: “Ik waarschuwde zogenaamd voor slecht weer en raadde de controleur aan rustig binnen te gaan zitten. Daarna koos ik een koers waarvan de controleur zeker ziek zou worden. Misselijk en angstig bleef de Duitser in de boot zodat ik midden op het IJsselmeer een handelaar kon ontmoeten en de gevangen vis kon verkopen.”
Café en restaurant
De omzet van cafés en restaurants neemt de eerste jaren van de oorlog toe. Mensen zoeken afleiding en gaan er vaker op uit.
In restaurants zijn voor sommige gerechten bonnen nodig, bijvoorbeeld als er vlees of vet in zit.
Nieuwe regels voor restaurants en cafés:
- Mei 1941: Dinsdag en vrijdag zijn vleesloze dagen en op de kaart moet altijd een bonloze maaltijd staan.
- Augustus 1941: Verbod op Frans. Menukaart wordt spijskaart en bouillon wordt vleesnat.
- Januari 1942: Maandag, woensdag en donderdag moet de kok de aardappels in de schil koken.
- April 1942: Maandag en donderdag serveert de kok een eenvoudig gerecht met maximaal 50 gram vlees en 10 gram boter of vet.
- Oktober 1942: Geen suiker meer bij koffie en thee.
Alcohol
Bier blijft de hele oorlog te koop, al gaat de kwaliteit achteruit. Vanaf eind 1940 mag na 7 uur ’s avonds geen sterke drank meer worden geschonken. Sterke drank wordt in de loop van de oorlog zeer schaars, want de grondstoffen (granen en suikerbieten) worden voor andere producten gebruikt. Veel caféhouders schenken alleen aan vaste klanten. Een zwarte borrel, ook wel speciaaltje of – voor de grap – witje genoemd, kost in Amsterdam 2 of 3 gulden. Omgerekend is dat 12 tot 20 euro.
Duivelsch vocht
“Mijn man is elken Zaterdag en Zondag eenvoudig ‘gek’ door het drinken van de zogenaamde blauwe spiritus”, schrijft een anonieme vrouw in een wanhopige brief aan het Nederlandse bedrijfsblad Horeca. Door het tekort aan sterke drank stoken sommige caféhouders zelf alcohol of ze kopen het op bij apothekers. Zo komt er soms methylalcohol (ook wel methanol genoemd) in de jenever terecht. Zeer ongezond en een “duivelsch vocht”, aldus Horeca.
De moffen halen alles weg
Stephanus Louwes, directeur-generaal van het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening, krijgt op 1 mei 1941 een brief: “Het Vee, thee, koffie etc. etc. is nu zoo goed als opgevreten en weggehaald door de moffen. Wat nu??” In oktober 1943 houdt Louwes een toespraak waarin hij dat weerlegt. De bevolking gelooft hem niet: “Geen 9% maar minstens 75% van onze beste voedingswaren gaan naar dat verdomde land…”, schrijft een ‘Noord-Hollander’ aan Louwes. Het idee dat het grootse deel van het voedsel naar Duitsland gaat, blijft de hele oorlog bestaan. Maar wat Louwes zegt klopt: het gaat om zo’n 9%. Daarnaast eist de bezetter aan het begin van de oorlog voorraden op.
Zwoegende Duitsers
“De Duitsers zwoegen met grote tassen en zware pakken, er blijft niets in ons land, als het nog even duurt”, noteert de schrijfster Ina Boudier-Bakker in haar dagboek. Soldaten van de Wehrmacht hebben net als Nederlanders bonnen nodig om eten te kunnen kopen, maar ze hebben recht op meer voedsel dan de gemiddelde Nederlander. Ook mogen ze bij verlof eten meenemen naar Duitsland, eerst onbeperkt, en later maximaal vijftig kilo. Het gaat maar om een paar procent van het beschikbare voedsel, maar wordt door de Nederlanders ervaren als leegplundering van het land.